Over de krachten die klimaatbeleid tegen houden of vertragen: van bedrijven die klimaatontkenning sponsoren tot misleidende vormen van 'greenwashing'.
Door je in te schrijven op onze Momus nieuwsbrief — of de aparte nieuwsbrieven van lopende dossiers — blijf je op de hoogte én word je soms gevraagd om mee te denken over onze onderzoeksprojecten, via vragen, peilingen of zelfs (online) meetups.
En word lidDoor daarnaast ook (betalend) lid te worden van de Momus community, houd je onze journalistiek toegankelijk voor iedereen, zonder betaalmuren. Als lid kun je bovendien nog actiever meepraten over lopende of toekomstige dossiers via lezerskringen (lees hier meer over).
Draag je liever eenmalig bij, via een losse tip, vraag of donatie? Ook dat kan.
Stuur ons jouw idee, tip of vraag als tekstbericht of als audiobericht via onze online open microfoon.
📝 Stuur ons een (tekst)bericht
🎙️ of een audiobericht
Of steun ons eenmalig met een bedrag naar keuze.
€ Doneer eenmalig naar keuzeGepubliceerd op:
‘Studenten zullen toegang krijgen tot vertrouwelijke documenten of Shell-contactpersonen interviewen.’ Dit krijgen de masterstudenten van het honoursprogramma Inclusive Energy Transition aan de Erasmus Universiteit Rotterdam te lezen, als zij beginnen aan een van de opdrachten die door Shell zijn gemaakt en voor heeft betaald. Acht maanden lang werken twee groepen van zes studenten van verschillende universiteiten hier zo’n zes uur per week aan.
Via gesponsorde leerstoelen, werkopdrachten en lesmateriaal heeft Shell invloed op het universitair onderwijs, zo blijkt uit documenten die journalistiek platform Momus voor Trouw heeft bestudeerd. Deze waren met een beroep op de Wet Open Overheid opgevraagd door Solid Sustainability Research, een onafhankelijk onderzoeksbureau dat de banden tussen universiteiten en de fossiele industrie in kaart brengt. Ook bevroeg Momus voor dit artikel verschillende betrokkenen, studenten, docenten en experts.
Sponsoring en financiering door allerlei bedrijven vormen een vaste inkomstenbron van universiteiten. Dit artikel laat zien hoe deze invloed voor Shell in de praktijk uitpakt. De oliemaatschappij heeft zich diep verankerd in de academische wereld – en heeft langs deze weg invloed op de wijze waarop over de energietransitie wordt gesproken in het publieke debat.
Studenten van het honoursprogramma werken aan eindproducten die Shell direct kan inzetten, zo blijkt uit interne documenten. Zij moeten bijvoorbeeld analyseren hoe Shells huidige werkwijze zich verhoudt tot wat onder een rechtvaardige energietransitie wordt verstaan in wetenschap, bij ngo’s en in beleid. Daarna moeten ze een rollenspel ontwerpen ʻdat door Shell-leidinggevenden gebruikt kan worden in hun dialoog met gemeenschappen.’
Een tweede opdracht laat studenten meedenken over de investeringsstrategie van Shell: ‘Studenten krijgen de kans om deel te nemen aan vergaderingen van de Investeringscommissie van het Shell Impact Fund, waar pitches van ondernemingen worden beoordeeld.’ Het Shell Impact Fund ondersteunt Nederlandse sociale ondernemingen en maatschappelijke organisaties. Ook staat er in de opdracht dat studenten de fondsmanagers mogen ondersteunen bij het opstellen van nieuwe financieringsrondes.
Voor deze opdrachten betaalt Shell 10.000 euro per opdracht, legt programmaleider en hoogleraar Jasper Eshuis uit. In totaal betaalt Shell dus 20.000 euro aan dat fonds. Studenten krijgen 1500 euro voor de acht maanden die ze parttime aan de werkopdrachten van Shell besteden. Het olie- en gasbedrijf bepaalt tot welke interne documenten of besloten vergaderingen de studenten toegang krijgen. Nergens op de website van het programma wordt vermeld dat Shell betrokken is bij het programma. Andere deelnemende bedrijven, zoals Eneco, TNO en het Havenbedrijf, worden daar wel genoemd.
Eshuis benadrukt dat de samenwerking met Shell een bewuste keuze is geweest. Studenten krijgen volgens hem ‘praktijkopdrachten die relevant zijn voor Shell, net zoals bij de andere opdrachtgevers.’ De samenwerking is volgens hem vooraf getoetst aan het universitaire beleid: ‘Samenwerking met bedrijven is mogelijk onder voorwaarden. En een voorwaarde is dat studenten zich niet gaan bezighouden met het drillen van olie.’ De opdrachten richten zich volgens Eshuis op ‘het bevorderen van de energietransitie vanuit Shell.’
De Erasmus Universiteit Rotterdam stelt dat de samenwerking met Shell verenigbaar is met haar toetsingskader voor externe partners. Conform het nieuwe beleid wordt de samenwerking binnen het honoursprogramma Inclusieve Energietransitie dit academisch jaar opnieuw getoetst om te bepalen of deze kan worden voortgezet.
Shell beschouwt onderwijs al decennialang als strategisch terrein. Al in de jaren vijftig runde Shell een eigen bedrijfsschool in Pernis, waar veertienjarigen werden opgeleid tot ‘Shell-mannen’. Ook in de 21ste eeuw is Shell er vroeg bij. Sinds 2016 leerden ruim 200.000 basisschoolleerlingen met een lespakket van Shell over het creëren van een duurzamere wereld, zo blijkt uit eerder onderzoek van Follow the Money.
Onderzoeker Vatan Hüzeir liet zien hoe Shell sinds 2009 via partnerschappen structurele toegang kreeg tot de Rotterdam School of Management, onderdeel van de Erasmus Universiteit. Een overeenkomst uit 2012 voorzag zelfs in een stuurgroep waarin Shell-managers en RSM-onderzoekers samenwerkten en waarin Shell invloed kon uitoefenen ‘op het ontwerp van het RSM-curriculum en op het profiel van de studenten die de BSc-, MSc- en MBA-programma’s volgen’. In 2016 schreef onderzoeksplatform DeSmog over een intern PR-strategie-document dat was gelekt, waaruit bleek hoe Shell jongeren met interesse in energie en milieu strategisch target om ʻtoekomstige klanten, partners en beleidsmakers’ te beïnvloeden.
In een reactie laat Shell weten dat ‘academische onafhankelijkheid centraal staat’ en verwijst verder naar zijn website. Het bedrijf wil niet inhoudelijk reageren op dit onderzoek.
Hoe ziet de invloed van een bedrijf als Shell op universiteiten er in de praktijk uit? Dat verschilt per universiteit. Waar de Erasmus Universiteit werkt met door Shell opgestelde opdrachten, neemt bijvoorbeeld in Utrecht een oud-Shell-werknemer zijn verleden mee de collegezaal in, hoewel daar geen rechtstreekse financiering vanuit Shell is. Hoogleraar en oud-Shellman Kramer ontwierp het bachelorvak Sustainable Energy Supply, gaf het jarenlang zelf, en doceert nog altijd het mastervak Challenges of the Energy Transition.
Zo krijgen bachelorstudenten Global Sustainability Science aan de Universiteit Utrecht deze tentamenvraag: ‘Geef twee of drie redenen waarom het, zelfs als erkend wordt dat de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in de loop van de tijd moet worden verminderd, onverstandig zou zijn om nu alle investeringen in de exploratie en productie van olie en gas te stoppen.’ Het is een formulering die sterk aansluit bij de redenering van de fossiele industrie, en die studenten ertoe dwingt de noodzakelijkheid van olie- en gasinvesteringen te bepleiten.
Die vraag staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van een bredere dominantie van Shell-bronnen in het vak. Hoogleraar Kramer schreef vier van de zes verplichte leesopdrachten in het bachelorvak; twee van de drie voorbeeldessays zijn Shell-publicaties die hij schreef toen hij nog bij het bedrijf werkte. In de essays wordt onder meer de verantwoordelijkheid voor CO₂-reductie bij de consument gelegd. Kramer is als hoogleraar een gezaghebbend figuur binnen de opleidingen.
Op uitnodiging van Kramer woont Trouw een college bij van zijn mastervak Challenges of the Energy Transition. In deze colleges hebben de zogenoemde toekomstscenario’s van Shell een prominente rol, de lange termijnstrategieën voor olie en gas die Shell al sinds de jaren zeventig maakt. Tijdens het bijgewoonde college schetst Kramer de oorsprong, ontwikkeling en betekenis van het intellectuele denken over de toekomst. Die voert volgens hem van Thomas More’s Utopia, via de Tweede Wereldoorlog, tot de scenario-rapporten van Shell. Hij verwijst in zijn college naar het streven om ‘het ondenkbare te denken’ en met ‘intellectuele openheid signalen en ideeën die rondzweven’ te onderzoeken.
Kramer presenteert de Shell-scenario’s in een lange intellectuele traditie, maar plaatst in zijn college geen kanttekeningen, bijvoorbeeld dat een olie- en gasbedrijf belangen kan hebben bij scenario’s over de rol van olie en gas in de toekomst. De Shell-scenario’s liggen al jarenlang onder vuur, ook vanuit de wetenschap, omdat ze eerder de belangen van het bedrijf zouden weerspiegelen en berusten op veel onrealistische aannames.
In zijn werkkamer benadrukt Kramer na afloop van het college: ‘Ik zie het als mijn plicht om mijn Shell-verleden mee te nemen naar de studenten.’ Aan de muur hangt een ingelijste Shell-poster uit de jaren dertig. Kramer zegt een zwak te hebben voor zijn voormalige werkgever: ‘Ik heb er mijn halve leven met plezier gewerkt – ik heb affiniteit met Shell.’
Zijn bronnenkeuze weerspiegelt dat. ‘Ik maak in minderheid gebruik van wetenschappelijke bronnen,’ zegt hij. Shell-scenario’s beschouwt hij als ‘zo onafhankelijk mogelijk’, gemaakt met een ‘brede groep out-of-the-box denkers’. Hij vindt het geen probleem dat Shell in deze scenario’s vaak energiezekerheid en zorg voor het klimaat tegenover elkaar plaatst, als begrippen die elkaar uitsluiten. ‘Dat is een relevant debat.’ Dat deze vaak door Shell gehanteerde tegenstelling zo de grenzen van het debat bepaalt, ziet hij evenmin als een probleem. Kritische reflectie op de belangen achter zijn bronnen laat hij naar eigen zeggen meestal achterwege.
Kramer verdedigt zijn voorkeur voor ‘grijze’ literatuur – rapporten van bijvoorbeeld Shell en het Internationaal Energieagentschap – omdat die volgens hem actueler is dan peer-reviewed onderzoek (wetenschappelijke publicaties die zijn gecontroleerd door andere wetenschappers). Maar veel van de gebruikte rapporten in de colleges zijn bijna tien jaar oud. ‘Voor een gedeelte is dat gewoon luiheid om up-te-daten,’ zegt hij. En over zijn manier van doceren zegt hij: ‘Ik doe minder aan kritische reflectie op bronnen. Dat is niet mijn wetenschappelijke traditie.’
Hoe reageren studenten op het college? Enkelen zeggen dat zij door de cursus een minder negatief beeld van de fossiele industrie hebben gekregen. ‘Voor de cursus dacht ik: gewoon stoppen met fossiele brandstoffen, punt uit. Na afloop vond ik dat onrealistisch. Ik denk nu niet meer dat Shell de slechterik is, uitsluitend omdat ze olie produceren,’ zegt student Guillaume Geoffroy. Onderwijsassistent Edgar Klepsch zegt: ‘Je kunt niet van de ene dag op de andere stoppen [met fossiele energie – red.] , want dan zou onze hele maatschappij binnen een week instorten. Dat punt maakte hij [Kramer] heel duidelijk.’
Andere studenten ervaren juist ongemak bij al dat materiaal dat van Shell afkomstig is. In het college van de bachelor over Carbon Capture & Storage kwamen uitsluitend Shell-documenten aan bod. ‘Waarom hebben we allemaal slides van Shell op de colleges? En waarom zegt niemand er wat van?’, vraagt studente Veerle van Wezel zich af. Geoffroy merkt tijdens het college op dat Shell-scenario’s structureel uitgaan van een grote rol voor fossiele brandstoffen. Hij denkt dat dit perspectief ook andere studenten kan beïnvloeden.
In een reactie laat Universiteit Utrecht weten dat er ‘al jaren géén plaats meer is voor onderzoek of onderwijs dat gericht is op het winnen van fossiele brandstoffen. Ons onderwijs en onderzoek richten zich juist op het versnellen van de energietransitie en het uitfaseren van fossiele grondstoffen.’ Dat in Kramers vakken veel Shell-bronnen worden gebruikt, noemt de UU een didactische keuze: studenten leren zo verschillende methoden van scenariodenken kennen. De onafhankelijkheid wordt volgens de universiteit geborgd door meerdere perspectieven te gebruiken en fossiele scenario’s altijd in context te plaatsen. Ook stelt de UU dat zij ‘niet elk college of iedere gebruikte bron vooraf inhoudelijk kan controleren’ en vertrouwt op ‘de professionaliteit en academische vrijheid van docenten.’ Tot nu toe, zo benadrukt de universiteit, zijn er ‘geen zorgen over deze cursus gemeld, ook niet in eerdere jaren.´
De universiteit zegt samenwerkingen zorgvuldig te toetsen en signalen over mogelijke zorgen binnen de opleiding mee te nemen in de verdere beoordeling.
De evaluatieformulieren van 2024/25, ingezien door Trouw, nuanceren dat beeld. Studenten merken op dat fossiele brandstoffen worden gepresenteerd als noodzakelijk. Een van hen schrijft: “Precies hetzelfde verhaal dat ik lees in rapporten van fossiele brandstofbedrijven.” Een tentamenvraag over de noodzaak van biobrandstoffen laat volgens een ander geen ruimte voor een tegengesteld standpunt. Ook laat student Veerle van Wezel weten dat er nauwelijks discussie is gevoerd over de bronnen of meerdere perspectieven.
Formeel zijn er waarborgen, maar ook elders is er spanning in de praktijk tussen wetenschappelijke onafhankelijkheid en bedrijfsbelangen.
Tot slot dragen ook de gesponsorde leerstoelen en onderzoeksagenda’s bij aan de invloed van Shell binnen de wetenschappelijke wereld. In 2016 werd aan Wageningen University & Research een bijzondere leerstoel toxicologie opgezet, met Shell als financierspartner; de onderliggende afspraken over rol en invulling werden later zichtbaar in Woo-documenten. De functie werd tot voor kort vervuld door Peter Boogaard, die dertig jaar als toxicoloog bij Shell werkte en zijn onderzoek daar voortzette naar zogeheten New Approach Methods (NAMs): proefdiervrije tests om de effecten van olieproducten op de gezondheid te meten. In de Shell-documenten staat: ‘Het doel is om een bijdrage te leveren aan het huidige onderwijs- en onderzoeksprogramma van Wageningen Universiteit en om promovendi en masterstudenten te begeleiden.’
Voormalig onderwijsminister Robbert Dijkgraaf schreef in 2024 dat universiteiten bij het instellen van bijzondere leerstoelen zorgvuldig moeten waken over de invloed van externe financiers. Daarom benadrukte hij dat ‘universiteiten de voorkeur geven aan open werving bij het instellen van een bijzondere leerstoel, zodat de financierende partij en de hoogleraar volledig los van elkaar staan.’
Boogaard was, naast zijn functie bij Shell, van 2006 tot 2021 voorzitter van de toxicologiegroep van Concawe, de in Brussel gevestigde onderzoeksgroep van lobbyorganisatie FuelsEurope. Deze organisatie is opgericht, gefinancierd en aangestuurd door olie- en raffinagebedrijven als Shell, BP en ExxonMobil. Concawe geldt volgens LobbyFacts en Politico expliciet als lobbyclub, met in 2022 een budget van ruim twee miljoen euro en als doel onder meer ‘het beïnvloeden van Europese beleidsvorming.’ Zo probeerde de lobbyclub Europese regels rond kankerverwekkende stoffen, zoals benzeen, te verzwakken.
Op die kritiek reageert Boogaard afwerend. Volgens hem lag het probleem bij de Europese instanties zelf: ‘Bij het Europees Chemisch Agentschap werken toxicologen van de tweede garnituur. Die mensen hadden geen benul van hoe dat werkt.’ Concawe, zegt hij, was ‘puur wetenschappelijk’, terwijl FuelsEurope de lobby deed.
Boogaard benadrukt herhaaldelijk dat er volgens hem geen spanning is tussen zijn verleden bij Shell en Concawe en zijn rol als onafhankelijk wetenschapper. Dat hij als bijzonder hoogleraar jarenlang door Shell werd betaald, ziet hij niet als een probleem: ‘Op papier betaalde Shell mij één dag per week, maar ik werkte veel meer dan dat in mijn eigen tijd.’ Tegenwoordig zegt hij helemaal niet meer betaald te worden door Shell. ‘Een soort vrijwilligerswerk,’ noemt hij zijn dag per week aan de WUR. Voor voormalig minister Dijkgraaf is dat irrelevant: ‘Het maakt niet uit of het gaat om een bezoldigde of een onbezoldigde functie’, merkte die op in zijn schrijven van 2024.
Kritiek op belangenverstrengeling wijst Boogaard verder weg als overdreven argwaan: ‘Dat zijn alleen maar wantrouwige journalisten en mensen die niet begrijpen hoe het werkt.’ Gevraagd waarom hij er dan toch werkte, ondanks dat het zijn integriteit kwetsbaar maakt, zegt hij: ‘Ik moet toch ergens werken.’
Wageningen University & Research reageerde niet op meerdere verzoeken om toelichting op de banden met Shell.
Volgens hoogleraar Transformatief leren voor Sociaal-Economische Duurzaamheid Arjen Wals (ook WUR) verschuift daarmee de kern van academisch onderwijs: ‘Het cultiveert niet langer tegendraadsheid en kritisch denkvermogen, maar leert studenten denken binnen de kaders van het bedrijf dat betaalt. Dat is een fundamentele verarming van de academische ruimte.’ Zijn kritiek richt zich met name op de opdrachten aan honoursstudenten van de Erasmus Universiteit: ‘Het is problematisch dat alleen Shell-documenten en Shell-contacten worden gebruikt. Wie selecteert die documenten? Welke perspectieven ontbreken? Waarom mogen studenten alleen Shell-medewerkers interviewen?’.
Ook in Utrecht speelt dit mechanisme. Kramer presenteerde de Shell-scenario’s als belangeloos intellectueel erfgoed, in de traditie van wetenschappelijk toekomstdenken. Maar de Shell-scenario’s hebben in veel andere publicaties al onder vuur gelegen. Zo toonde de Britse historica Jenny Andersson op basis van Shell’s archieven aan dat de scenario’s juist dienden om overheidsingrijpen in de fossiele industrie te voorkomen. Zo voorspelde Shell in 1994 dat duurzame energie zo snel zou groeien dat klimaatbeleid overbodig zou worden – een inschatting die volledig onjuist bleek.
De nieuwste scenario’s liggen eveneens onder vuur. De kritiek is meestal zo samen te vatten: Shell is té optimistisch over innovatieve technische oplossingen om de opwarming van de aarde tegen te gaan, en blijft nog altijd investeren in de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvelden. Dat juist deze scenario’s in Utrechtse collegezalen worden gebruikt, noemt cultuurgeograaf Martijn Duineveld ‘schokkend’: ‘De Shell-scenario’s zijn geen wetenschap, maar legitimatie van eigen belangen. Deze scenario’s houden structurele alternatieven buiten beeld.’
Dat sponsoring en financiering effect hebben, blijkt ook uit internationaal onderzoek. Zo toonden twee studies gepubliceerd in Nature aan dat onderzoekscentra met fossiele financiering systematisch positiever rapporteren over olie en gas en minder positief over hernieuwbare energie dan centra zonder zulke banden. Waar onafhankelijke instituten zonne-energie en waterkracht centraal stellen, schuiven door de fossiele industrie gesteunde instellingen juist aardgas naar voren als cruciaal onderdeel van de energietransitie.
Onderzoeker Maria Sharmina van de Universiteit van Manchester, benadrukt dat haar studie geen oorzakelijk verband aantoont, maar dat de samenhang zó consistent is dat ze wijst op een structurele beïnvloeding van het wetenschappelijke discours. Ze concludeert: ‘Deze bevindingen roepen belangrijke vragen op over de manier waarop samenwerkingen met het bedrijfsleven het academische debat over klimaatoplossingen kunnen beïnvloeden.’
Met medewerking van Merel de Buck en Alexander Beunder van Momus. Dit artikel kwam mede tot stand met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.
De betrokken universiteiten stellen dat wetenschappelijke onafhankelijkheid in al hun samenwerkingen is gewaarborgd. Zij verwijzen naar gedragscodes en nieuwe toetsingskaders die striktere criteria stellen aan samenwerking met de fossiele industrie.
Erasmus Universiteit Rotterdam laat weten dat alle fossiele bedrijven worden beoordeeld via één transparant toetsingskader, gebaseerd op de datatools TPI en LobbyMap. Volgens de huidige beoordeling voldoet Shell aan de criteria. De bestaande samenwerking binnen het honoursprogramma Inclusieve Energietransitie wordt dit academisch jaar, zoals het nieuwe toetsingskader voorschrijft, opnieuw getoetst om te bepalen of deze kan worden voortgezet.
De Universiteit Utrecht benadrukt dat fossiele bedrijven geen onderwijs mogen financieren en dat hun rol in de klimaatcrisis expliciet moet worden benoemd wanneer zij bijdragen aan onderwijs of onderzoek. De universiteit zegt samenwerkingen zorgvuldig te toetsen en signalen over mogelijke zorgen binnen de opleiding mee te nemen in de verdere beoordeling.
Wageningen University & Research reageerde niet op meerdere verzoeken om toelichting op de samenwerking met Shell.
Voor dit onderzoek maakten Trouw en journalistiek platform Momus gebruik van ruim 7000 pagina’s interne universiteitsdocumenten die eerder door onderzoeksbureau Solid Sustainability Research via Woo-verzoeken waren verkregen. Het materiaal omvat contracten, bijlagen en correspondentie over samenwerkingen tussen Nederlandse universiteiten en de fossiele industrie. Op basis hiervan, aangevuld met open-source onderzoek, ontwikkelde de Mapping Fossil Ties-coalitie, een data-visualisatie, en een nog te verschijnen onderzoeksrapport.
Daarnaast maakten Trouw en Momus gebruik van lesmateriaal en interne opdrachtbeschrijvingen die via eigen bronnen binnen de betrokken opleidingen zijn verkregen, waaronder collegeslides, voorbeeldessays, tentamenvragen en instructiedocumenten. We spraken studenten, docenten, onderwijsassistenten, experts en universiteitsbestuurders, en woonden colleges bij. Alle bevindingen zijn getoetst aan expertduiding en wetenschappelijke literatuur over academische onafhankelijkheid en industriële invloed.